Op Wereldvluchtelingendag, 20 juni, staan we stil bij het lot van vluchtelingen over de hele wereld. Vijf jaar geleden vluchtte Shaker Rasouli (23 jaar) uit Afghanistan. Hij kwam terecht in Sint-Truiden.
Ik weet wat angst is. Dat betekent dat je nooit meer veilig kan slapen.
Mijn vader stierf zes jaar geleden in een ongeluk. Mijn mama was zwanger van mijn ongeboren zusje en bleef alleen achter met zes kinderen. Mijn oudste broer werkte voor de Verenigde Naties. Daarom beschouwden de Taliban hem als een verrader van het geloof. Terwijl wij toch ook moslims zijn. Mijn broer verdween spoorloos. Ik was nog geen achttien en werd ineens verantwoordelijk voor ons gezin. Volgens de traditie moest mijn moeder trouwen met de broer van mijn vader. Dat wou ze niet, en mijn andere oom, de broer van mama, zei dat ik naar Turkije moest vluchten. Daar had ik meer kans om mijn familie veilig te stellen.
Ik vluchtte naar Pakistan, maar daar zaten al tienduizenden vluchtelingen uit Afghanistan. In Pakistan was er geen manier om mijn familie te helpen. Na drie dagen vluchtte ik samen met andere Afghanen naar Iran. Na 2013 waren heel veel Afghanen, Syriërs en Irakezen op de vlucht. Slapen deden we op straat of in kampen. Na tien dagen was er een mevrouw die mij en drie andere jongens in haar huis uitnodigde. Het was de eerste keer dat ik kon douchen. Ik voelde hoe heel even mijn angst met het water wegspoelde. Heel even. Samen met andere Afghaanse vluchtelingen trokken verder naar het Afghaanse Consulaat in Istanboel in Turkije. Ook daar leefden we op straat, tot we hoorden dat we zonder papieren geen visum kregen. Uiteindelijk was ook het geld dat mijn familie mij gegeven had op. Ik sliep nergens meer veilig. De Turkse politie en ordediensten joegen ons op en stuurden ons weg. Met de bus reden we naar Izmir, waar we met duizenden met de boot naar Griekenland voeren.
De VN-vluchtelingenorganisatie wachtte ons op en stuurde ons naar opvangkampen. Weer een bus op, weer proberen om eventjes te slapen. Drieduizend mensen lagen in slaapzakken op de grond in tenten. Slapen kon ik nooit. Ik was altijd bang. In Griekenland kon ik ook niet blijven. We kregen voedselpakketten als we de bus naar Hongarije opstapten. Ook Hongarije bleek een tussenstop, naar Oostenrijk. Van Oostenrijk naar Duitsland, van Duitsland naar Frankrijk. Ondertussen leefde ik van wat mensen me toestopten: beschuiten, een appel, chocolade… In Frankrijk vond ik een landgenoot die mee naar Brussel reisde. In Brussel moest ik me bij het vluchtelingencentrum aanmelden. Maar het was weekend en ik vroeg mezelf af waar ik nu moest slapen. Het was koud en ik had geen cent op zak toen ik in Brussel-Noord een plekje vond. Toen ik rond elf uur tegen een muur in slaap viel, werd ik gewekt door een agent met een hond en moest ik opnieuw de nacht in. Mijn vlucht uit Afghanistan naar België duurde twee maanden en vijftien dagen, zonder een fatsoenlijk bed, fatsoenlijk eten of een douche. Na opvang in Turnhout en Arendonk kwam ik in Sint-Truiden aan. Eindelijk heb ik een plek om te wonen.
Vorige maand had ik contact met mijn mama. Ze is samen met mijn zusjes en broer naar Turkije gevlucht, maar ook daar zijn ze niet veilig. Ik durf niet aan hen te denken.
Ik heb het meest behoefte aan slapen. Ik pieker dag en nacht over mijn verloren dromen, mijn verloren familie, mijn verloren vader en mijn verloren land. Mijn hart is dood. Mijn hart kan niets meer voelen. Ooit hoop ik terug te gaan om de kinderen en de meisjes uit mijn land te helpen. Vanaf 12 jaar mogen meisjes niet meer naar school en moeten ze thuis blijven om hun mama te helpen. Ze mogen niet zonder begeleiding op straat. Vanaf 12 jaar leven meisjes in angst. Ik weet wat dat is. Dat betekent dat je nooit meer veilig kan slapen.
In samenwerking met de integratiedienst van de stad Sint-Truiden. Andere verhalen kan je vinden via de website Ons Verhaal.